De afgelopen jaren schreef ik diverse teksten over mijn rouw, mijn innerlijke zoektocht en het verdriet van mijn kinderen. Graag deel ik een aantal teksten met jou. Omdat het je misschien herkenning geeft. En omdat ik geloof in openheid en kwetsbaarheid. Het delen van mijn twijfels, worstelingen en veerkracht is wat Verlies en Leven voor mij ook betekent.
Samen schaatsen (januari 2017)
Eindelijk. Vandaag ga je schaatsen. Al de hele week kijk je uit naar deze dag. Vorig jaar schaatste je voor de allereerste keer. Wat genoot je. En wat ging het je makkelijk af. Als een ervaren schaatser gleed je over het ijs, met een brede lach van trots en blijdschap. Sportieve meid. Vaak op skeelers naar school, veel leuker dan op de fiets. Regelmatig wil je horen van wie je je sportiviteit hebt. Je weet het allang. Maar elke keer glimlach je trots als ik nogmaals vertel dat je dat van papa hebt. Je hebt het nodig te horen dat je op hem lijkt, dat je dingen doet zoals hij ze deed. Zoals het snoepen van de kaasrandjes. Die randjes die iedereen weggooit, maar waar jij het plastic vanaf trekt, om vervolgens dat heerlijke stukje kaas op te peuzelen. Precies zoals papa dat deed.
Zeven jaar ben je al. Oh nee, zevenenhalf. Scherp en oplettend zou je me nu corrigeren. Want groot wil je zijn. Groot, slim en sterk. Dat heb je jezelf voorgenomen. Maar je bent ook boos. Boos dat je maar tweeënhalf jaar bij papa was. Je vindt het niet eerlijk. Niet eerlijk dat je broer langer van papa heeft kunnen genieten. En dat andere kinderen nog steeds bij hun papa kunnen zijn. Je slaat je armen verontwaardigd over elkaar als je het zegt. Niet. Eerlijk.
Afgelopen kerst zaten we aan het ontbijt. Ik zag je worstelen. Verdriet dat door je pantser heen sijpelde. We knuffelden. We haalden papa erbij, in woorden en foto’s. Je miste hem. Ik heb je een brief voorgelezen die ik een half jaar daarvoor schreef. Een brief over troost. Over het pantser dat ik bij je zie en het gemis in je ogen. Dat ik weet en voel dat je niet voor niets zo’n stoere meid bent. Maar dat dat oké is. Dat je het op jouw manier mag doen en dat ik er altijd voor je zal zijn. Dat papa trots op je zal zijn, ook al kan hij je dat niet meer zeggen. Je luisterde aandachtig, je liet het je raken. Maar spannend was het ook. Want voelen is spannend. Heel snel fladderde je weer weg. Precies zoals ik je dat ook zag doen op de dag dat ik je moest vertellen dat papa dood was. Je broer kwam bij me op schoot zitten. Maar jij wilde niet. Je fladderde rond in de kamer en hoorde ieder woord. Op veilige afstand van de tranen.
Maar jouw tranen zijn er wel. Ze komen vaak onverwacht, meestal samen met tranen van vermoeidheid of verontwaardiging. Je verdrietige tranen rollen dan mee. Hoorbaar vanuit de diepte. Dan is het zo nodig je vast te houden. Je te wiegen. Te begrijpen dat het jouw moment van verdriet is. Zonder woorden. Soms helpt het je als wij woorden geven. Je knikt dan en huilt. De laatste tijd vinden we soms samen woorden. Het helpt je dit te doen door te praten over de poort van jouw hart. Het verhaal dat ik je hierover voorlas, heeft je blijkbaar geholpen. Want je kent het zo goed. De poort die dicht en zelfs op slot kan zijn, als je hart bang is voor nog meer verdriet. Maar ook de poort die jij open kunt zetten, om liefde en blijdschap te ervaren. Jouw poort staat vaak wagenwijd open. Blij en enthousiast kijk je dan het leven in. Maar net zo vaak sluit hij resoluut. Jouw poort. Dichtbij of ver weg ben je. Je trekt aan en stoot af. En niet in de laatste plaats doe je dit bij Coen. Je haalt hem naar je toe, knuffelt en geniet. Maar net zo snel houd je hem op afstand. En dat mag.
Onlangs vroeg je me: “Mama, hoeveel papa’s denk je dat ik krijg?” Ik vertelde je nog maar eens dat je maar één echte papa hebt. Dat dat altijd zo zal blijven. En dat Coen ook een plekje in je hart mag krijgen. Als jíj dat wilt. We praatten erover met behulp van de metafoor van de poort. Je bevestigde het openen en sluiten van jouw poort voor Coen. Ik dacht zelf dat het vooral voortkwam uit loyaliteit richting Huub. Je wilt niet kiezen tussen die allerliefste echte papa en deze super lieve tweede papa. En dat hoeft ook niet. Dat vertellen we jullie regelmatig. Maar opeens legde je me uit dat er ook iets anders speelt. “Ik ben bang dat papa Coen ook dood gaat.” Zonder twijfel legde je deze boodschap bij mij neer. En ook bij Coen, want je vroeg me het ook tegen hem te zeggen. Je angst voor het verliezen. Voor nog meer verdriet. Want papa’s gaan dood. Dat ligt in jouw hart opgeslagen. Ik heb je geknuffeld en geprezen. Dappere, mooie meid. Wat knap dat je deze angst woorden hebt kunnen geven. Wat is het fijn nu nog beter te begrijpen waarom jouw poort voor Coen soms open en soms dicht is. Een paar dagen later vroeg je bij Coen na of hij je boodschap had ontvangen. Zo belangrijk was het voor jou. Ik geloof dat je niets liever zou willen dan je poort te openen voor die lieve papa Coen. Maar daarvoor is het nog te vroeg. En dat is niet erg, lieve meid.
Vanmorgen was het zover. Schaatsen. Niet voor niets hadden we bedacht dat je dit alleen met Coen zou gaan doen. Een moment voor jullie twee. Samen plezier maken. Je had er zin in. Maar je was moe, je zat zichtbaar niet lekker in je vel. Ik voelde dat er van alles gaande was in jou. Je wilde dat ik je hielp met aankleden en tanden poetsen. Dichtbij mama. Ik vroeg je hoe het met je poortje was. “Ik weet het niet. Maar het poortje van Verdriet-land staat open”, zei je. Ik nam je op schoot en vertelde je dat ik het wel begreep. Een dagje met papa Coen was zo fijn, maar tegelijkertijd voelde je misschien verdriet omdat het geen dagje met papa Huub kon zijn. Je knikte en kroop dicht tegen me aan. In stilte liet je de woorden op je inwerken. Veilig in mijn armen. Na een poosje legde ik je uit dat het niet erg is. Verdriet en blijdschap tegelijk voelen. Je mag papa missen én zin hebben in deze dag. Nu voelde je het verdriet vooral. Maar straks op de ijsbaan zou je waarschijnlijk vooral blijdschap voelen. Allebei vanuit je hart. Omdat al die gevoelens daar wonen. Je begreep me en knuffelde nog eens flink.
Kort daarna zie ik je lachend de deur uit gaan. Blij stap je in de auto. Je mag voorin zitten, yes! Trots ga je naast Coen zitten. Samen gaan jullie op pad. Ik voel hoe mooi en belangrijk dit is. Ik kijk en zwaai. Een brok in mijn keel. Potverdikke, wat ben ik trots op deze twee kanjers…
Verdriet delen (november 2016)
“Ik haat dinsdagen”, zegt zoonlief vanmorgen. Hij kan niet goed uitleggen waarom. Hij heeft er gewoon geen zin in vandaag. Hij maakt een boterham met vlokken voor zichzelf klaar. Als hij gaat snijden, vliegen de vlokken in het rond. Meer vlokken naast dan op zijn bord. Hij is er klaar mee. Stampvoetend rent hij naar boven. Als we verzuchten dat hij met het verkeerde been uit bed gestapt is, zegt zijn zusje serieus: “Ik stap altijd met hetzelfde been uit bed.” We lachen. Ondertussen ben ik naar zoonlief toe gelopen. Hij ligt op zijn bed. Ik aai z’n blonde haren en geef een kus op zijn wang. Hij is al wat bedaard, dat zie ik. Ik ben even bij hem. Weinig woorden. Ik zeg hem dat ik zijn boterham wel snijd en dat hij naar beneden mag komen als hij daar weer klaar voor is. Hij neemt zijn tijd en schuift even later weer aan de ontbijttafel. We knuffelen nog wat en vervolgen onze dagelijkse dingetjes. Als ik de kinderen later aanspoor tot tanden poetsen, begint zijn frustratie weer te borrelen. Hij wil niet. Hij wil niets. Hij wil niet naar school. Ik weet allang dat het gemok van vanochtend veel meer is dan ‘met het verkeerde been uit bed stappen’. Ik voel wat er met hem gebeurt. Hij weet zich geen raad. Hij voelt zoveel. De tranen gaan rollen. Het is deze week die hem raakt. Deze eerste week van november. De week waarin we de donkere wolk van 4 november weer voelen. Zelfs als we er niet aan zouden denken, voelen we het in alles. In de klok die weer is verzet. De herfstblaadjes die vallen. De Sinterklaastijd die voor de deur staat. In ons lijf en ons hart. We voelen: het is weer zover.
Hij huilt. Hij blijft vooral zeggen dat hij niet naar school wil. “Ik wil bij jou blijven, mama.” Ik neem mijn grote jongen van bijna anderhalve meter op schoot. Hij kruipt dicht tegen me aan. Klein en kwetsbaar laat hij zich wiegen en troosten. Ik vertel hem dat hij wel gewoon naar school gaat. Dat ik met hem mee zal gaan en dat we met de juf zullen praten. Dat hij niet alleen is. De tranen blijven stromen, hij is het er nog niet echt mee eens. Maar ik voel dat ik hem vandaag iets mag leren. Hij kruipt lekker bij mij achterop de fiets. Zelf fietsen is teveel gevraagd. Met zijn armen om mijn middel, leunt hij tegen me aan. Nog steeds in tranen. Soms even stil, maar dan opeens weer hevig huilend. Als we bij school aankomen, vertel ik hem dat ik zijn gevoel zo herken. Dat ik deze week ook snel boos en verdrietig ben. Dat ik het soms ook niet helemaal begrijp, maar dat ik wel voel dat er van alles in mij gebeurt. Verwarrende gevoelens, verdrietige gevoelens. En dat wij juist deze week met de mensen om ons heen mogen delen hoe we ons voelen. Omdat ze het dan begrijpen en er voor ons kunnen zijn. Zodat we niet alleen zijn. En dat is wat we gaan doen. Snikkend over het schoolplein, we lopen naar zijn klas. De juf weet wat voor week het voor ons is. Als ik zeg dat zoonlief een lastige ochtend heeft en ze ziet zijn betraande gezicht, snapt ze het meteen. We praten met z’n drietjes. hij blijft me vasthouden. De juf geeft hem alle ruimte. Ze heeft gisteren al aan hem gemerkt dat de voorbereidingen voor Allerzielen hem raakten. Dat het verdriet op zijn gezichtje af te lezen was. En dat dat oké is. Dat hij mag tekenen of knutselen voor papa. Dat hij mag praten of stil mag zijn. Hij hoort alles. Hij neemt het in zich op. Hij geeft aan dat hij er juist wel over wil praten in de klas. Hij wordt langzaam wat rustiger. We laten hem voelen dat we er voor hem zijn. Allemaal. En dat hij zijn verdriet mee mag nemen. Dat het er mag zijn. Hij kruipt op zijn stoel en haalt zijn tekenschrift tevoorschijn. Ik geef hem een aai over zijn bol en zeg hem gedag. Met een knipoog en een blik van dankbaarheid naar de juf. Ik laat hem vol vertrouwen bij haar achter. Hij komt echter weer hard huilend achter me aan gerend. Hij wil me niet loslaten. We houden elkaar nog een poosje stevig vast. Ik vertel hem dat ik niet wegga. Dat ik dichtbij hem ben. Dat ik van hem houd. En dan mag ik gaan…
Op de weg terug naar huis rollen mijn eigen tranen. Dit went nooit. De tranen van zoonlief, die zijn vader mist. Ik denk terug aan de momenten in Den Haag waarop we huilend naar school gingen. Hij als kleuter aan mijn ene hand, zij als peuter aan de andere. Toen was ik het, die huilde. Wanhopige tranen. Boze tranen. Tranen om weer een nieuwe dag. De moed zó diep in mijn schoenen. Met nog zoveel dagen daarna, die als een onmetelijk gebergte voor me lagen. Ik wilde niet. Ik kon het niet. Huilend droeg ik zoonlief dan over aan de juf. Zij nam hem vol liefde onder haar hoede. Vandaag stuur ik haar een berichtje als ik thuis kom. Omdat zij weet hoe het toen voelde. En hoe het deze week voelt. Verdriet dat nooit verdwijnt. Geluk dat weer door ons leven stroomt. In groot contrast met het verdriet van toen. Naast elkaar. Maar soms ook dwars door elkaar. Verwarrend en geruststellend. Want we weten inmiddels dat al die dagen waar ik zo tegenop zag, achter ons liggen. Dat we samen dat gebergte hebben getrotseerd. Dat er altijd hoop is. En liefde. Ook al kun je dat soms niet meer voelen. Vandaag huil ik met hem. Maar mag ik hem ook leren dat ons verdriet er mag zijn. Dat het bij ons hoort. Voor altijd. En dat er altijd mensen zijn die hem willen troosten en helpen. Zoals de juf toen. En de juf vandaag.
Samen staan we sterk (Kerst 2014)
Eerste kerstdag. Ik heb een gebroken nacht achter de rug, na een week vol onrustige nachten. Ik ben moe en baal dat ik al om 5.30 uur wakker word van de kinderen. De moed zakt me in de schoenen. Ik huil. Zo moe en zo alleen. Ja, dit is het. Het leven zoals dat er nu al drie jaar uitziet. Alleen zorgen, niemand die het even van me overneemt. Het is zwaar. Ik huil. Maar ik kan huilen en genieten, na elkaar en naast elkaar, dwars door elkaar heen. Genieten en verdrieten. Het leven nemen zoals het komt. Wij met z’n drietjes, samen staan we sterk! En dus geniet ik van het ontbijtje dat de kinderen me liefdevol op bed komen brengen. Mijn kerstontbijt is een bak yoghurt met muesli en rozijnen. M’n ogen prikken van vermoeidheid, maar de yoghurt smaakte me nog nooit zo goed.
Ik vertel dat ik een verrassing heb. Twee blije gezichtjes kijken me hoopvol aan. “Wat dan?? Wat dan??” Ondertussen heb ik stiekem iets onder de kerstboom gelegd. Een groot Lego pakket dat al drie jaar ligt te lonken op zolder en trouw al die verhuizingen met ons mee gaat. Het is een van de laatste pakketten die Huub kocht. Nu, drie jaar na zijn dood, vind ik het een mooi moment het de kinderen te geven. Ze stuiven naar beneden. Als ze het Lego pakket zien liggen, hoor ik kreten van blijdschap. Zoonlief danst, springt en roept “yes yes yes!!”. Hij vliegt me om mijn nek en houdt me stevig vast. Ik krijg een brok in mijn keel. Hij klampt zich vast en ik voel ons beider emoties. We kijken elkaar aan en hebben allebei tranen in onze ogen. Geroerd, geraakt, gemis… Jip voelt wat ik voel. Dit is een cadeau met een gouden rand.
We bouwen, dat is wat we doen. Drie jaar na jouw dood kan ik dat eindelijk zeggen. Na instorten en zoeken naar alle brokstukken, na wanhoop en vertwijfeling, is de tijd aangebroken weer op te bouwen. Steen voor steen, stap voor stap. Jij voor altijd bij ons, maar we zoeken onze eigen weg. Je bent er niet meer, we leven al drie jaar zonder jou. We bouwen een nieuw leven op.
De Lego-trein is klaar. Dochterlief moet nog wennen aan het besturen ervan en stuurt de trein per ongeluk richting de trap. Met een enorme klap stort de trein naar beneden. Ik hoor het gebeuren, ik voel het in mijn hart. Zoonlief schreeuwt alles bij elkaar, dochterlief barst in tranen uit… Daar ligt de trein. Aan diggelen. Ik huil mee, omarm de kinderen, we zijn boos en verdrietig. Zoonlief gaat enorm uit z’n dak, ziedend is hij! Ik kan niet anders dan hem huilend in m’n schoot nemen. Langzaam bedaart hij. Dochterlief is weggevlucht. Ze huilt op haar kamer. Ik troost. Daar zitten we dan. Wild weggerukt uit het fijne gevoel van de dag. Ik voel de symboliek van wat er gebeurt. Bizar. Dit is het. Wat stuk ging, bouwen we op. Niet als vanzelf. Soms valt het weer even uit elkaar, moeten we zoeken naar de losse stukjes. Moeten we vertrouwen op onszelf en op elkaar. Boosheid en verdriet, onderdeel van ons. Maar we hebben elkaar. We rapen op, laten ons niet uit het veld slaan, we gaan door! Ik raap alle Lego blokjes op de trap bij elkaar. Ik zal de trein herstellen. En dat me dat gaat lukken, daar twijfel ik geen seconde aan. Precies zoals ik er niet aan twijfel dat wij het wel redden met z’n drietjes.
Twee personen (januari 2014)
Ik word wakker en voel me goed. Ik ben verbaasd. Gisteren was ik niets waard. Toen mocht de wereld vergaan, wat mij betreft. Ik lijk wel twee personen. De Margot van gisteren kon niets dan verdriet en angst voelen. Na een fijne vrijdagavond met de kinderen was ik, heel verstandig, vroeg m’n bed in gegaan. Ik wist dat de zaterdag zich vroeg zou gaan aandienen, met mijn twee vroege vogeltjes in huis. Moe maar voldaan viel ik bijtijds in slaap. Maar vroeg bleek wel érg vroeg: om 3.00 uur was dochterlief wakker. Ze kon niet meer slapen. Na wat knuffelen en troosten, kroop ze weer in haar bedje. Het bleef echter onrustig. Of ze tussentijds wat heeft geslapen weet ik niet (ik niet, overigens), maar een uurtje later stond ze weer aan m’n bed. Ik geloof dat ze pas tegen 4.30 weer sliep. Ik niet. En toen ik eindelijk voelde dat ik weer in slaap zou gaan vallen, hoorde ik om 5.30 uur zoonlief roepen: “Mama! Is het al bijna tijd?” “Nee, het duurt nog een uur. Ga nog maar slapen.” Kort samengevat: ik heb vanaf 3.00 uur niet meer geslapen. In eerste instantie kon ik me er niet echt druk om maken. Ik kon mezelf geruststellen met de gedachte dat ik de rest van het weekend tijd zou hebben om uit te rusten. Maar naarmate de slapeloze uren optelden, groeide mijn frustratie. Het idee dat ik straks weer dagelijks voor de kinderen zorg en dan dit soort nachten erbij cadeau krijg, maakte me boos. Alleen, alleen, alleen, ik kan dit toch niet?! Iets dat heel klein begon, werd langzaam een enorm probleem. In mijn hoofd. Ik merkte het, ik probeerde mezelf positiviteit in te praten en vooral mezelf te zeggen dat ik dit uitvergrote probleem niet op de kinderen moest afreageren. Dat laatste bleek me niet te lukken. Toen zoonlief uiteindelijk weer aan mijn bed stond, dochterlief erachteraan kwam met het blije nieuws dat de wekker groen was (wat betekent dat ze op hun kamertjes mogen gaan spelen), was mijn vat al te ver gevuld. In een enorme explosie gaf ik de kinderen te kennen ‘dat ze op moesten donderen’, waarna ik de deur achter ze dicht smeet…
Zoonlief begon meteen te huilen en schreeuwde me boze woorden toe. Ik liep naar hem toe. Eerst nog boos, maar al snel verzacht. We hielden elkaar vast. “Sorry dat ik zo schreeuwde en zo lelijk deed, lieverd. Dat was niet nodig en niet aardig”, zei ik. Hij bleef me stevig vasthouden. We knuffelden wat en hij legde uit waarom de nieuwe wekker niet fijn was. We spraken af in het vervolg het nachtlampje niet aan te laten. Het maakte hem in de war. Prima deal. Kus erop. Hij ging lekker spelen.
En ik? Ik kroop terug in bed en kon alleen maar huilen. Verschrikkelijk huilen. Daar was het weer. Het grote gevoel. Ik faal. Ik ben een waardeloze moeder. Ik kan het niet alleen. Ik doe het niet goed. Ze hebben niets aan mij. Ik geef het verkeerde voorbeeld. Het komt nooit meer goed… Nooit meer! Welke gedachten daar nog meer bij horen, bespaar ik de lezer. Het zijn gitzwarte gedachten over het leven. Mijn leven. Ik heb huilend tegen Huub gezegd: “Dit bedoel ik nou. Dit is wat ik niet meer wil. Ik kán het niet. Ik wil deze Margot niet zijn!” Ik voelde me zo rot! Alsof alles voor niets is geweest. Terug bij af. Terug bij dit nare gevoel. Het gevoel er niet toe in staat te zijn. Wat ik vervolgens heb gedaan, is nieuw. Dat realiseerde ik me op dat moment niet, maar mijn dierbare vriendin wees me er later op. Ik heb namelijk op dat moment, op dat allerdiepste punt, die vriendin en een dierbare vriend een berichtje gestuurd. Met daarin de keiharde waarheid van dat moment. Mijn gevoel. Ik schreef onder andere: ‘Ik haat mezelf, ben gewoon weer een slechte moeder die het verkeerde voorbeeld geeft. Het komt niet goed. Ik ben niet meer wie ik was. Ik wil het niet meer.” De vriend belde vrijwel direct. Ik kon alleen maar huilen. Hij kon niets. Luisteren. Dochterlief stond ondertussen te popelen om te gaan ontbijten. Ik moest verder. En dat deed ik dus. Ik ging naar beneden en maakte de ontbijttafel klaar. Nog even vroeg ik de kinderen bij me te komen zitten. Met z’n drietjes op de grond, dicht tegen elkaar aan. Ik heb nog een keer gezegd dat het me speet. Ik wilde nog veel meer zeggen, maar voelde dat dat meer voor mezelf nodig was dan voor de kinderen. Voor hen was het goed zo. Ze wilden ontbijtkoek en een boterham met pindakaas.
Ik heb de kinderen later die ochtend teruggebracht naar de Regge. Daarna waren er weer tranen. Zoveel verdriet. Me geen raad weten. Margot die het niet meer ziet zitten. De Margot die niet durft te vertrouwen op zichzelf en op de toekomst. De Margot die geen fouten mag maken. Bang voor die explosieve, boze kant in zichzelf, bang dat ze voor altijd ‘zo’ zal blijven. Ze gelooft niet dat het ooit beter wordt. Ze hoopt dat het ophoudt. Alles. Maar gelukkig stond mijn lieve vriendin op de stoep. We hebben gepraat en gehuild. Omdat het zó groot is. Niet in woorden uit te drukken. Bang. Zo bang. Hoe houd ik dit vol? Hoe ga ik het ooit doen? Het voelt op dit soort momenten alsof er geen licht is. Nergens komt een zonnestraaltje doorheen. Zwart. Gitzwart. Ik ben blij dat ik inmiddels in staat ben deze moeilijkste momenten te delen. Ik zoek steun en troost. Ik durf eindelijk te vertellen hoe zwart dit zwart is. Niet alleen vertellen dát het zwart is, maar ook hoe dat zwart er dan precies uitziet. Hoe die uitbarstingen tegen de kinderen er écht uitzien. Ik spreek het uit, ook al schaam ik me rot. Ik haat mezelf, verafschuw mezelf. Dit ben ik. Ook. Mijn zwarte kant. Zo vernietigend zijn mijn gedachten soms. Zo uitzichtloos voelt het soms. Help me, alsjeblieft! Het praten en huilen met mijn vriendin hielp me. Daarna heb ik geslapen en ‘s avonds nog veel gehuild. Ik appte nog wat met mijn vriendin. Ik vertelde dat ik zo moe en verdrietig was en dat ik niet wist of ik het vol zou houden. Ze hielp me te kijken naar het nu. One day at a time. Ik hoorde het aan, maar zei toch weer dingen als ‘ik heb er weinig vertrouwen in’, ‘ik heb er geen zin meer in’ en ‘ik wil niet’. Waarop ze het toverwoord van de laatste week dropte: loslaten! Je vecht weer, Margot. Je bent weer met man en macht aan het vechten tegen alles. Laat los en geef je over. Aan wat is.
Loslaten. Is dat wat ik moet doen? Wat is dat? Wát moet ik loslaten? Toen mijn oefentherapeute me vroeg wat loslaten voor mij betekent, was mijn eerste antwoord: ‘vertrouwen’. En dat is wat het is. Vertrouwen voelen. In alles. In de pijn en het verdriet, maar ook weer in geluk. Toelaten wat leeft. Toelaten wat ik voel. Weer vertrouwen voelen in de toekomst. Erop vertrouwen dat het beter wordt. Dat zwart grijs wordt. Dat ik het kan. Het verleden gaat met me mee. Huub gaat mee, mijn verdriet gaat mee, al die mooie herinneringen gaan mee. Ik neem alles mee. Naar morgen. Naar overmorgen. Die dagen weer toelaten. Ze weer invullen met alles wat er is. Is dat loslaten?
Toen ik vanmorgen deze dag in stapte, was ik verbaasd over het enorme contrast tussen gisteren en vandaag. Tussen de wanhoop van gisteren en het vertrouwen van vandaag. Vandaag kan ik de lastige gevoelens er laten zijn. Ze aankijken en omarmen. Het moeilijk vinden, er om huilen, maar kracht vinden om er het beste van te maken. Mijn vriendin schreef me zo treffend: “Het zijn twee toestanden van jezelf. Ze zijn er allebei. Uiteindelijk kun je meer invloed uitoefenen op welke je wilt. Zolang je in die andere toestand steeds maar weet dat deze ook bestaat en dat je een keus kunt maken. Dan kom je er steeds weer doorheen. Een keer zit je aan de top van het lijden en klim je er overheen. Overal zit een max aan. Een lange tijd heb je die top niet willen zien. Met recht. Nu zie je hem. En kun je proberen over die top heen te klimmen. Ik hoop dat je gaat zien of al ziet dat je op die top aangekomen bent. Omdat je met eerlijkheid kijkt nu. Dat je het lef gehad hebt om dat te doen, zegt mij dat je ook het lef hebt er overheen te klimmen.” Dank je wel, lieve dierbare vriendin. Ik ga het zeker doen. Over die top heen. Ik ben bang, maar tegelijkertijd zo vastberaden.
Zelfs na een gitzwarte dag als gisteren, komt er een dag als vandaag. Er is wel degelijk licht. Altijd!
De boosheid komt er eindelijk uit (november 2013)
Ik had vrijdag en zaterdag weer een weekend van mijn jaartraining. Het onderwerp van dit blok was ‘potentie en innerlijke kracht’. Aandacht voor de buik. In die buik zetelen onze diepste, meest intense, basale emoties zoals verdriet, gekwetstheid en diepe wanhoop; onze diepste vreugde, genieten en verlangen; onze woede en razernij en onze grootste angsten. Poeh heee…ik voelde de bui al hangen. Dit beloofde een pittig weekendje te worden. Maar ach, daar doe ik het toch voor? Laat maar komen…
Diverse oefeningen passeerden de revue. Oefeningen over kracht, over verantwoordelijkheid. Ik kwam tegen wat ik zo langzamerhand van mezelf herken: mijn ongelooflijke wilskracht, mijn drang om alles goed te willen doen, mijn overtuiging nooit op te willen geven. Tijdens de oefening over verantwoordelijkheid moesten we in tweetallen tegenover elkaar gaan zitten en elkaar in de ogen kijken, terwijl de een de ander vroeg “Wat is verantwoordelijkheid voor jou?” De ander moest hierop antwoorden zoals het in hem/haar opkwam. De toehoorder had de opdracht niet te reageren, niet met woorden maar ook niet met mimiek. En na het antwoord moest weer de vraag gesteld worden: “Wat is verantwoordelijkheid voor jou?” Met wederom de opdracht aan de toehoorder om niet op het antwoord te reageren. En zo moest steeds weer diezelfde vraag gesteld worden. Ik vroeg me af wat het nut van de herhaling kon zijn. Ik wist het antwoord toch al meteen?! Maar goed, ik zou de opdracht gaan uitvoeren. En dus ging ik er goed voor zitten en antwoordde: “Verantwoordelijkheid is zorgen voor anderen, doen wat van mij verwacht wordt.” En toen weer: “Wat is verantwoordelijkheid voor jou?” Ik voelde dat ik geraakt werd door de vraag. Ik voelde hoezeer het voor mij ging over de verantwoordelijkheid die ik voor de kinderen voel. Ik antwoordde: “Verantwoordelijkheid is een last die ik moet dragen, een taak die ik goed moet vervullen.” Ik voelde hoe de herhaling van de vraag me steeds dieper in mezelf bracht. Dichter bij m’n onderbuik. Wat ik allemaal heb geantwoord, weet ik niet meer precies. Maar ik kwam langzaam bij mijn innerlijk weten. Het innerlijk weten dat me vertelt: je bent niet verantwoordelijk voor de keuze die Huub heeft gemaakt en je bent niet verantwoordelijk voor het levenspad van de kinderen. Ja, ik stond naast Huub en ja, ik sta naast zoon- en dochterlief. Ik wil hen met al mijn liefde begeleiden op hun weg door het leven. Ik wil hen wijzen, liefhebben, vertrouwen geven en ondersteunen. Maar het is hún weg! En weer kwam die vraag: “Wat is verantwoordelijkheid voor jou?” Ik antwoordde: “Verantwoordelijkheid is in liefde voor anderen zorgen, maar daarbij niet hun last op mijn schouders erbij nemen.”
En daarna: “Verantwoordelijkheid is voor mezelf zorgen. Want zonder die zorg kan ik niet voor anderen zorgen.” Ik kwam uit bij het doel dat ik vrijdag met mijn groepsgenoten had gedeeld. Het doel dat ik voor ogen heb. Nog één keer kreeg ik die vraag. En met een zucht, een traan en met dankbaarheid zei ik: “Verantwoordelijkheid is van mezelf houden.”
Maar de climax van het weekend moest nog komen. Ik voelde dat ik veel tranen had, maar ik kon ze nog niet echt toelaten. Ik wilde niets liever dan huilen. Ik wachtte op het juiste moment, alsof ik wist dat dat ging komen. En ja hoor, er kwam een oefening over het uiten van woede en frustratie. Ik voelde direct angst. Ik heb de afgelopen weken meerdere keren gedacht dat het eens goed zou zijn mijn woede te uiten. En dan niet zo lafjes als ik het de afgelopen twee jaar heb gedaan, met woorden en gecontroleerde emotie. Nee, ik voelde hoezeer mijn lichaam boosheid in zich heeft. Ik werd een paar weken geleden wakker van mijn eigen gehuil. Ik droomde dat ik kwetsende opmerkingen naar m’n hoofd geslingerd kreeg en daar zó verschrikkelijk boos en verdrietig om werd! Ik huilde in die droom heel intens, maar ik had ook enorme woede in me. Ik moest vastgehouden worden en krabde om me heen. En nu kreeg ik vandaag dus de mogelijkheid om die boosheid in werkelijkheid te uiten. Ik vond het doodeng! De opdracht was om tegen een matras te gaan schoppen. Het matras werd vastgehouden door een medecursist. Je moest een persoon in gedachte nemen op wie je boos bent. En dan dus schoppen en met geluid je boosheid onderstrepen, terwijl je oogcontact moest houden met de persoon die het mastras vasthield. Daar stond ik. Als versteend. Ik durfde niet. Ik heb staan huilen. Ik wilde deze kans grijpen. Nu kon ik er eindelijk uitgooien wat ik al twee jaar binnen houd. Maar het lukte me niet. Ik wist dat ik iets van mezelf zou gaan zien, wat ik nog nooit had gezien. In plaats van een medecursist, ging één van de cursusleiders achter het matras staan. Dat voelde al iets veiliger voor me. Maar nog steeds kon ik alleen maar huilen en geen stap richting het matras zetten. We zijn naar buiten gegaan, met matras en al. Op blote voeten in het natte, koude gras. Daar stond ik dan. Het kostte me nog heel wat minuten. Twijfelend, huilend. Zou ik dit kunnen? Durven? Maar na heel lange tijd deelde ik uiteindelijk toch de eerste schop uit. En wat er toen gebeurde, kan ik bijna niet beschrijven. Ik krijg nog rillingen als ik eraan denk. Alle remmen gingen los. Ik heb geschopt, maar vooral geschreeuwd zoals ik mezelf nog nooit had horen doen. Razend, tierend, schreeuwend, gillend, vloekend. Ik heb Huub gezegd wat ik al twee jaar heel beheerst vertel. Maar nu dus vanuit m’n tenen, keihard enkele reis richting de hemel: “WAAROM!!! WAAROM!!! JE HEBT ONS ACHTERGELATEN!!! JE LAAT ME ALLEEN!!! JE HEBT TWEE KINDEREN!!! ZE HEBBEN JE NODIG!!! IK KAN HET NIET ALLEEN!!! KLOOTZAK!!!” En nog veel meer… Tussendoor kwamen er kreten uit mijn keel, zo enorm hard en welgemeend, alsof er een soort oerkracht werd aangeboord. Gegil, geschreeuw, zó hard en schel! Twee jaar van woede kwam eruit…
En daarna viel ik bijna om. Ik hing voorover en hoorde mezelf huilen. Zo verdrietig, maar ook zo opgelucht dat ik eindelijk had uitgeschreeuwd wat ik al die tijd onder controle had weten te houden. Nu was het er in al haar kracht uitgekomen…
Lieve Huub, morgen is het twee jaar geleden dat je stilletjes ons huis verliet en nooit meer terugkwam. Ik mis je. Steeds meer. Maar dat is precies wat ik wil, hoe gek dat misschien ook klinkt. Ik hoop dat je me gisteren hebt gehoord en gezien. Dit was mijn pijn. Mijn woede. Maar ik wil niet dat boosheid blijft overheersen. Zij doet geen recht aan jou. Aan de prachtige mens die je was. Aan mijn liefde voor jou. Ik ben bang dat ik nog wel vaker boos op je zal worden. Er zit zoveel. Maar het uiten ervan geeft lucht. Ruimte voor wat er was. En ruimte om je te missen. Ik wil je missen. Met heel mijn hart.
Opgeven of toegeven (augustus 2013)
Ik was vanmorgen bij mijn cesar therapeute. Ik moest op mijn rug op een matje gaan liggen. Ogen dicht, voel maar hoe je daar ligt. Ik kreeg een grote bal onder m’n onderbenen liggen en mocht met mijn benen een beweging van links naar rechts gaan maken. Een beweging die me geen inspanning kostte, ik mocht er even naar zoeken. Het lukte me en het voelde fijn. Zachte kleine bewegingen op en neer. Als een baby die in slaap wordt gewiegd. Ik voelde hoe ik mezelf wiegde. Hoe ik ontspande en lief was voor mezelf. Ik kreeg de opdracht m’n benen nu zo ver mogelijk naar links en rechts te bewegen zonder de bal onder m’n benen te verliezen. Ik zette kracht, deed m’n best en voelde hoe mijn lijf het niet prettig vond. Terug naar de kleine, wiegende bewegingen. En toen opeens de opdracht om mijn billen op te tillen en dus met m’n onderbenen op de bal mezelf omhoog te houden. Ik dacht meteen: “Oh gaan we dit doen? Nou, ik zal je eens laten zien wat ik waard ben.” Margot in de startblokken. Margot die de uitdaging aangaat. Lange tijd ging het me prima af. Toen m’n billen even naar beneden zakten, zei de therapeute: “Pas op he, houd die billen hoog!” Potverdikkeme, ik werd tot het uiterste gedreven. “Nou, als je het zo wilt, kun je het zo krijgen hoor”, dacht ik. En dus hield ik vol. Tussendoor vroeg de therapeute me nog hoe het voelde dit te doen. Ik zei laconiek, maar vastberaden: “Ach, gewoon doen.” Ik was niet van plan op te geven. Maar na verloop van tijd begon m’n rug pijn te doen. Ik zakte langzaam naar beneden en had eigenlijk geen zin meer. Ik zei dat ook. “Ik heb geen zin meer.” De therapeute zei niets. En dus ging ik door. Opgeven? No way! Ik vertikte het m’n billen op die mat te laten zakken. Dan maar pijn in m’n rug. De therapeute vroeg me hoe ik het zo vol kon houden. Mijn antwoord: “Ik wacht op toestemming.” Maar ze zei niets. Ze gaf me die toestemming niet. De pijn in m’n rug werd te hevig, de kracht om omhoog te blijven ebde weg en uiteindelijk zakte ik terug op de mat. BAF!!! Alsof het met een enorme klap gebeurde. Ik voelde de tranen in m’n ogen springen. Ik begreep in eerste instantie niet goed waarom. Dit was toch gewoon een stom spelletje geweest over ‘hoe lang houd je het vol?’ Maar al snel voelde ik dat dit ‘spelletje’ en de manier waarop ik het had ‘gespeeld’, heel veel vertelde over mij. De therapeute vroeg me hoe het had gevoeld toe te geven aan het gevoel in mijn lijf om terug te zakken op de mat. Ik antwoordde dat ik ervan baalde. “Ik wil niet opgeven,” zei ik. En toen was het even stil. Het drong tot me door dat er een enorme boodschap verborgen zat in deze oefening. De therapeute vroeg me: “Hoor je dat wij verschillende woorden gebruiken voor wat er gebeurde?’ Ik wist meteen wat ze bedoelde. Zij had het ‘toegeven’ genoemd, ik ‘opgeven’. Pas toen ik weer buiten stond, kwamen de tranen. Toegeven versus opgeven. Ik realiseerde me dat die woorden alles zeggen over het gevecht dat ik met mezelf aan het voeren ben. Al heel lang…
Eigenlijk kan ik de oefening van vanmorgen exact langs de afgelopen eenentwintig maanden leggen. Ik schrik ervan. Ik huil erom.
Ik weet nog hoe ik de dag na Huubs overlijden wakker werd. Even hopend dat het een nachtmerrie was. Even hopend dat het niet waar was. Maar het was wél waar. Huub was dood. Ik herinner me dat ik aan de kinderen dacht en me realiseerde dat ik nu alleen voor hen zou moeten zorgen. Ik zei tegen mezelf: “Nou, dan ga ik het toch gewoon alleen doen?” Alsof het niets was. Dit werd mijn opdracht, mijn taak. Net zo laconiek, maar ook net zo vastberaden als vanmorgen tijdens de oefening zei ik tegen mezelf: “Ach, gewoon doen.” Ik zou eraan gaan staan. Want opgeven? Dat woord staat niet in mijn woordenboek. En dat terwijl ik zo vaak niets liever wilde dan dat: opgeven. Ik lees het terug in zoveel van mijn blogs. Geef me rust, ik wil erbij neer gaan liggen, zorg voor mij, ik wil niet meer! Of zoals ik vanmorgen tijdens de oefening zei: “Ik heb geen zin meer.” M’n billen zakten de afgelopen eenentwintig maanden regelmatig tot vlakbij die mat. En toch vond ik steeds weer kracht om ze op te tillen. Kracht om door te gaan. Volhouden! Pijn in m’n rug? Maakt niet uit. Pijn is er om te doorstaan, te voelen. Het hoeft niet makkelijk te zijn. Je mag het zwaar vinden. Zolang je maar niet opgeeft! Want opgeven is een teken van zwakte. Als je opgeeft, faal je. En precies dát gevoel had ik, toen ik vanmorgen m’n billen uiteindelijk op die mat liet zakken. Ik had gefaald. Zoals ik gefaald heb in mijn relatie met Huub en zoals ik nu faal als moeder…
Mijn verstand vertelt me dat het onzin is, dat ik heb gedaan wat ik kon. Maar de afgelopen maanden in dit diepe dal hebben me duidelijk gemaakt dat ik me nog altijd schuldig voel. Nog steeds. En dat er naast dat schuldgevoel nog tientallen andere gevoelens zijn die me kwellen. Ik voel hoe ze zich vullen in een vat diep in mij. Een vat vol emoties en opgekropt verdriet. Groter en zwaarder dan ik me kan voorstellen. Ik blijf maar tillen, ik houd vol. Ondanks de pijn in m’n rug. Voor de kinderen ga ik door. Maar ook omdat ik bang ben. Bang voor de inhoud van dat vat. Want er zit veel meer in dan alleen verdriet om het verlies van Huub. Veel meer. Ik weet inmiddels dat ik niet anders kan dan de inhoud van dat vat gaan bekijken. Ik moet. Ik wil weer van mezelf, de kinderen en het leven houden.
Ik heb gewacht tot het moment dat iemand me toestemming zou geven. Maar niemand anders dan ikzelf kan die toestemming geven. Ik laat mijn billen op de mat zakken en huil. Ik geef toe. Niet op.
Zwaar (december 2012)
Ik weet nog zo goed hoe zwart mijn dagen waren. Hoe boos ik was op elke nieuwe dag die begon. Hoe ik elke dag hoopte dat het snel avond zou worden. Geen enkele dag was ik blij met het leven. Dat is nu anders. Ja, er zijn zeker nog dagen die heel zwart zijn. Maar ik kan ook weer met een lach opstaan. Ik voel weer geluk. Blijdschap als de kinderen me ’s morgens een kus komen brengen. Dankbaar dat ik dit immense geluk heb. Dat deze twee prachtige mensen bij mij zijn. Ik kan weer genieten. Van kleine dingen, van grote dingen. Van het leven.
Maar ik heb ook verdriet. Veel verdriet. Om dat leven. Om de opgave die het leven is geworden. Verdriet om wat het is. Want ook al kan ik weer met een lach opstaan en heb ik steeds vaker het gevoel dat we het met z’n drietjes zo gek nog niet doen, toch lever ik elke dag een strijd. Want nog steeds is het leven zoals ik het nu leef niet het leven dat ik wilde. Niet het leven dat ik voor ogen had. Ik ben gestopt tegen dat leven aan te schoppen. Gestopt er boos op te zijn. Ik wil ook niet zielig zijn of wegkwijnen in zelfmedelijden. Veel liever gebruik ik mijn energie voor het mooier maken van dit leven. En dus leef ik dit leven met de kinderen en ik voel dat we ons gaan redden. Het krijgt weer wat glans. Maar toch komt dat verdriet af en toe opeens knetterhard binnen! Barst ik in tranen uit bij dingen die daar misschien helemaal geen aanleiding toe geven. Schrik ik bijna van die tranen. Ze zijn er opeens.Ik voel dat die tranen er moeten zijn. Dat ik rouw. Om Huub. Maar ook om het leven waar ik afscheid van heb moeten nemen. Verdriet dat niet te beschrijven is bijna. Groot. Het verdriet vraagt mijn aandacht. Ruimte.
Het voelt soms als een onmogelijke opgave de kinderen alleen groot te brengen. Ik voel de verantwoordelijkheid elke dag op mijn schouders drukken. Ik ben alles wat ze hebben. Ik ben hun thuishaven, hun voorbeeld, hun bron van vertrouwen, hun liefde. En dat ben ik alléén. ALLEEN. En dat voel ik zó duidelijk. Ik mis Huub. Als mens, als geliefde, als papa. Maar ook als bron van energie waar ik uit mocht putten. Hij was een deel van mij. Nu moet ik alles uit mezelf halen. Kracht en energie. De wil om van het leven te genieten. Maar ook liefde voor mezelf. Van mezelf houden zoals ik nu ben. Ik ben niet meer de Margot die ik was en dat vind ik verdomde moeilijk te aanvaarden. Ik houd niet altijd van die Margot. Ik kan het mezelf maar moeilijk vergeven als ik weer eens onvriendelijk of ongeduldig was. Juist omdat ik de enige ben die de kinderen nog hebben…
Ik voel hoeveel wilskracht ik in me heb. Ik knok me door deze ellende heen. Maar oh… wat is het zwaar.
Ik sta stil (juli 2012)
Ik sta stil. Eindelijk. Ik sta stil.
Het is nu ruim vijf weken geleden dat ik instortte. Dat het niet meer ging. Dat mijn lijf niet meer wilde. Dat mijn kracht om overeind te komen letterlijk en figuurlijk weg was. Inmiddels ben ik weer overeind gekrabbeld. Ik sta weer op mijn benen. En eindelijk besef ik dat het nu tijd is voor mezelf. Dat de tijd is gekomen om stil te staan in plaats van door te rennen. Acht maanden heb ik gevochten en mezelf en het verdriet aan de kant gezet. Ons leven weer op poten gezet. Verhuizen. Zorgen. Regelen. Overeind blijven. Het leven oppakken zoals het was toen Huub er nog was. En dat is geen heldendaad. Dat is gewoon wat ik moest doen. Wat ik wilde doen. Ik kon niet anders. Want doorgaan deed minder pijn dan stilstaan…
Maar nu is het tijd om stil te staan. Vijf weken geleden gaf mijn lijf me daar een overduidelijk signaal voor. Ik moest ophouden met vechten tegen de werkelijkheid. Mijn ogen niet langer sluiten voor het leven dat voor me ligt. En voor het verdriet dat daarbij hoort. En dus doe ik voor het eerst wat mijn lijf en mijn hart van mij vragen. Luisteren naar wat zij te vertellen hebben in plaats van te doen wat ik denk dat moet. Ik moet niets! Het enige dat ik moet, is zorgen voor mezelf en de kinderen. En de rest laat ik los. Ik laat de verwachtingen los die ik van mezelf had. En zolang mijn hoofd zich er niet mee bemoeit, voelt dat heerlijk. Pas nu ik los laat zoveel te moeten, voel ik hoeveel druk ik mezelf ermee oplegde. Ik sta aan het begin van een nieuw leven. Een leven met Huub in mijn hart, met twee fantastische kinderen. Een leven met verdriet. Een leven dat ik móet leven. Maar ook een leven dat ik mág leven. Een leven met keuzes. Met levenslessen, met verrijking, met overwinningen, met vallen en opstaan. Een leven met mezelf.
En dus luister ik eindelijk naar mezelf. Sta ik stil bij wat ik voel, bij wat ik kan, bij wat ik wil en wat ik níet wil! En dat betekent verdriet. Intens verdriet. Missen. Huilen. Eenzaam zijn. Afscheid nemen van het leven dat ik had. Het leven waar ik zo op vertrouwde, zo van hield. Het doet zo verschrikkelijk veel pijn. Zoveel pijn dat beeld los te laten. Ik heb zoveel liefde gevoeld in dat leven. Zo intens genoten. Ik had Huub naast me. Mijn liefde. Mijn steun. Mijn rust. Mijn betere ik. Ik wilde dat leven tot mijn dood leven. Alles in mij huilt. Ik wil nog steeds niets liever dan terug naar dat leven…
Maar het nieuwe leven dringt zich aan mij op. Het is er, of ik nu wil of niet. Dat leven leert mij wijze lessen. En ik kan niet anders dan daar iets mee doen. Soms maakt het me bang. Want wat er was, was zo fijn. Zo veilig. Nu ligt er een leegte voor me die ik moet vullen. Maar ook een leegte die ik mág vullen. Langzaam, heel langzaam durf ik te kijken naar het plaatje van mijn nieuwe leven. Het plaatje van ons drieën. Langzaam durf ik te leven met de dag en me niet druk te maken om de dag van morgen. En dat betekent dat er hele, hele zwarte dagen zijn. Want het voelen doet pijn. Het missen. Het alleen zijn. Maar na zo’n zwarte dag komt toch altijd weer een dag die iets grijzer is. Ik durf daarop te vertrouwen. En met de rust die ik mezelf daarin nu gun, breng ik ook rust in huis. Niet langer doe ik mijn best weer de Margot te worden die ik was en te doen wat zij deed. Want ik ben nu Margot in dit nieuwe leven, met de krachten, de herinneringen, maar ook de wonden uit dat oude leven. En niets is moeilijker dan dat te aanvaarden. Loslaten. Maar alleen als ik dat loslaat, kan ik kijken naar het leven dat ik met de kinderen voor me heb liggen. Ik weet dat de irritatie en de boosheid die ik vaak voel naar de kinderen te maken heeft met het niet willen accepteren van dat nieuwe leven. Echt accepteren kan ik het nog niet, maar er naar durven kijken is al een hele stap…
En dus doe ik wat Huub mij leerde. Wat hij mij gaf. Leven met mijn hart. En dat betekent intens veel verdriet. Want dat hart is zwaar beschadigd en mist een deel van zichzelf. Maar dat hart wil leven!
Voelen in plaats van denken (april 2012)
Dochterlief zoekt houvast. Ze is bang. En boos. De grond is onder haar voeten vandaan gehaald. Papa is weg. Ze zoekt. Continu. Naar veiligheid, bevestiging, zekerheid, troost, warmte. Bij mij, natuurlijk. En gelukkig ben ik er. Wil ik er ook zijn. Voor haar en voor haar broer. Geen haar op mijn hoofd bedenkt dat ik om zal vallen. Ook al zou ik soms niets liever willen. Omvallen en blijven liggen. Blijven liggen in de hoop dat als ik opsta, het voorbij is. Maar ik blijf overeind. Mijn benen tillen mijn lijf. Mijn last. Ik zeul verder, steeds naar een nieuwe dag. Ik put uit mijn reserves. Al die dagen zoek ik een weg, heb ik geen antwoorden en oplossingen. Wankel ik. En terwijl ik overeind probeer te blijven, trekken die twee schatjes aan alle kanten aan me. Letterlijk en figuurlijk. Soms vraag ik me af hoe ik het toch weer heb gered tot het einde van de dag. Ga ik vroeg naar bed, in de hoop dat het morgen anders is. Beter. Lichter.
Met dochterlief ga ik sinds een aantal weken naar een haptotherapeut. Ons meisje is explosief. Ze schreeuwt, huilt, botst, duwt en trekt. En ik incasseer, troost, corrigeer en omarm. Ik geef alles wat ik heb. Ze slurpt mij leeg. Maar nog veel meer voelt ze wat ik voel. Voelt ze mij aan. Lijkt ze zelfs iets in me los te willen maken. De haptotherapeut aanschouwt. Ze ziet wat mijn tweejarige dochter met me doet. Hoe ze een beroep op me doet. Boos op me is. Me aantrekt en afstoot. Me nodig heeft. Ik doe iets goed, schijnt. Ik ben er, met alles wat ik heb. Maar dat het zwaar is, dat is een feit. En dat ziet de haptotherapeut ook. Nadat ze al een keer had aangegeven dat het voor mijzelf ook goed zou zijn eens bij haar te komen en ik daar bevestigend op had geantwoord, maar geen initiatief nam tot het maken van een afspraak, vroeg ze me vorige week, na een heftige sessie met dochterlief, nogmaals of ik wilde komen. “Dat verdien je”, zei ze letterlijk. Die zin raakte me diep.
En dus ben ik vandaag zelf bij haar geweest. Waar ik bij mijn psychotherapeute praat, is het bij de haptotherapeut de bedoeling dat ik voel. Letterlijk. Mijn lichaam laat vertellen. Voelen. Maar dat valt niet mee, want voelen doet pijn. Voelen maakt kwetsbaar. Voelen doe ik het liefst als ik alleen ben. En dus was het vandaag moeilijk. Kon ik bij haar aanrakingen alleen maar denken: “wat nu weer, ga weg, het lost niets op, ik wil niet.” Ze voelde de grijze wolk vol ellende, pijn en verdriet. In mijn maag. Ik sla alles daar op en manoeuvreer er omheen. Ik adem er omheen. Ik verschuil me. Als een schildpad duik ik weg. Denk ik in plaats van dat ik voel. Denken is veiliger. Voelen doet pijn. Héél even heb ik durven voelen. Eén traan. Ik vocht tegen alle tranen die daarachter stonden te dringen om te mogen stromen. Maar ik wilde niet. Ik wil niet. Niet voelen. Bang ben ik. Doodsbang. En stronteigenwijs…
Terwijl ons meisje van zich laat horen, is haar broer stil. Doet hij wat ik doe. Nadenken. Overeind blijven. Volgens de haptotherapeut moet ik accepteren wie ik nu ben en wat ik nu voel. Contact maken met die grijze wolk in mijn maag. Het er laten zijn. Maar dat is makkelijker gezegd dan gedaan.
Samen huilen (april 2012)
Gisteren gebeurde het. Zoonlief gaf zich bloot. En niet zo’n beetje ook. We zaten met z’n drietjes op mijn fiets. Het ging al niet zo goed. Ik huilde. Hij ook. Hij was boos op me. Dochterlief keek ons met vragende ogen aan. “Mama, wat is er?” “Mama is verdrietig…” Dat ik me ook schuldig voelde, omdat ik weer onterecht had geschreeuwd, dat zei ik niet. Ik was verdrietig. Intens verdrietig.
En alsof het niet genoeg was, gleden we met fiets en al onderuit, omdat ik moest remmen terwijl we in kiezensteentjes reden. Met z’n drieën. Op de grond. Tranen. Iemand kwam ons te hulp en tilde zoonlief van de fiets af. En toen zag ik hem zoals ik hem nog nooit had gezien. Boos. Woedend! Hij schreeuwde. Hij bulderde. Vanuit z’n allerdiepste schreeuwde hij “PAPAAAAA!!!” En hij hield niet op. Hij schreeuwde, was zo boos! En hij huilde. Dikke tranen, de hele tijd. Het verscheurde me. Maar ik wist ook meteen: dit is goed…
Hij heeft zich de afgelopen vijf maanden niet één keer écht bloot gegeven. Hij houdt zich staande. Voor mij. Voor ons. Hij weert af. Hij doet de deur dicht, zodra je in de kamer van zijn gevoelens wilt kijken. Maar gisteren ging die deur opeens wagenwijd open. De pijn van de val legde de pijn in zijn hart bloot. Eindelijk huilde hij. Eindelijk schreeuwde hij. Eindelijk liet hij zich troosten. Eindelijk…
We hebben de tram gelaten voor wat hij was. De auto genomen. En nog steeds huilden we. Alledrie. Ik voelde zoveel verdriet, maar ook zoveel verbondenheid. We waren met z’n drieën ons verdriet aan het beleven. Papa aan het missen. Ik heb wel honderd keer gezegd dat ik zoveel van ze houd. Dat we papa wel kwijt zijn, maar elkaar nog hebben. En ik was blij. Blij dat ook ík vanuit mijn hart huilde. En dat dat mocht. Dat het kon. Samen.
Vandaag leek zijn deurtje alweer dicht. Het maakt me gek. Onzeker. Ik wil zo graag helpen. Zo graag delen, het liefst wegnemen. Maar dat kan niet en hij moet het zelf doen. Op zijn manier. En gisteren was goed. Ik ben trots op hem, zo trots! Ik huil om zijn verdriet. Om zijn pijn. Maar ik ben blij dat ik er eindelijk wat van heb mogen zien.