Schuldgevoel van een moeder

Ik zit met voorovergebogen schouders in de stoel. Naast me zit mijn dierbare vriendin. Ze heeft de woorden die ik dit weekend uitsprak serieus genomen. Heel serieus. En dus zit ik hier. Bij de huisarts. “Ik kan het niet meer. Ik kan op dit moment niet meer voor de kinderen zorgen.” Ik heb geen idee wat deze woorden voor gevolg gaan hebben. Maar ik kan niet anders dan ze uitspreken. Ik ben lamgeslagen. Ik ben moe. Moe van al het vechten.

Het is ruim anderhalf jaar na het overlijden van mijn geliefde. Ik doe al anderhalf jaar mijn stinkende best. Ik heb therapie gehad, ik heb mijn baan opgezegd, ik heb nieuw werk gezocht dat beter aansluit op ons nieuwe leven, ik ben zelfs weer op vakantie gegaan met de kinderen. Ik doe het, maar ik heb het gevoel dat ik niet leef. Ik ben er niet meer. Ik speel de rol van een moeder, zo voelt het. Geen seconde ben ik gestopt met houden van mijn kinderen. Maar ik voel haar niet meer, die moeder in mij. Ik ben haar kwijtgeraakt. Ik doe elke dag wat ik denk te moeten doen, maar voel mezelf langzaam wegglijden.

Vanaf de dag dat hij stierf, ben ik gaan werken. Harder dan ooit tevoren. Op de allereerste plaats als moeder. Ik had er een nieuwe baan bij: de allerbeste moeder zijn. De perfecte. Want zonder vader zouden de kinderen dat nodig hebben. Ik zou het goed doen. Als echtgenote had ik gefaald. Als moeder zou dat me niet overkomen. Ik zat in no-time bij een psychotherapeut. Dat moest. Van mezelf. Ik ratelde alle wanhoop eruit. Alle vragen. M’n hoofd draaide overuren. Toen de therapeute op een dag, vanachter haar blocnote, aan me vroeg hoe het met mijn rouw ging, had ik geen flauw idee. Welke rouw? Toen ik thuis kwam dacht ik: ik moet huilen, dat is wat ik moet. En dus zette ik muziek op en liet mijn tranen rollen.

Mijn ziel kon destijds nog niet huilen zoals nu. Gelukkig maar. Als ik in die periode de tranen zou hebben moeten huilen die ik nu soms huil, dan had ik het niet overleefd. Dat klinkt misschien gek, maar het is zo. De diepte van mijn tranen is met de tijd veranderd. Vandaag kan ik dat zeggen. Want vandaag huilt mijn ziel.

De huisarts ziet de ernst van de zaak in. Er wordt van alles in gang gezet, dingen die ik me nog maar gedeeltelijk kan herinneren. Alsof ik in de mist leef. En toch ben ik scherp op de momenten dat het ertoe doet. Ik zal pas een stap terug zetten als ik zeker weet dat de kinderen op een liefdevolle plek opgevangen kunnen worden. Eén ding herinner ik me nog haarscherp: er komt een voorstel voor twee pleeggezinnen, één voor mijn zoon, één voor mijn dochter. Ik sta op en veeg het plan met kracht van tafel. Geen seconde wijk ik af van wat ik ten diepste voel: één plek voor hen samen. Samen! Hoe krijgt iemand het bedacht dat het anders kan. Ze zullen elkaar nodig hebben. De huisarts springt in de bres. Hij vecht als een leeuw voor mijn kinderen, voor ons. Nooit zal ik dat vergeten. Er wordt een mooie plek gevonden. Een schippersinternaat, vlakbij ons huis. Een prachtige, kinderrijke, warme omgeving waarin ze oprecht welkom zijn. Het kost moeite het geregeld te krijgen. Bureaucratie viert hoogtij. Maar mijn huisarts vecht en overwint. De kinderen mogen op het schippersinternaat komen wonen. Ik voel dat het goed is.

En dat gevoel blijft. Al die tijd. Ik heb vertrouwen in de weg die we gaan. In de weg die ik ga. Ondanks het feit dat ik niet weet hoe ik het precies moet gaan doen. Mezelf weer mens en moeder gaan voelen. Weer van het leven gaan houden. Weer vertrouwen krijgen in de toekomst. Ik weet niet hóe, maar ik weet wel dát. Het zal me lukken! Mijn omgeving steunt me, maar heeft er ook moeite mee. Zo dubbel als het voor mij is, zo moet het ook voor mijn naasten zijn geweest. En toch, ik heb me veelal gesteund gevoeld. Nog steeds noemen veel mensen het ‘dapper’. Dapper dat ik deze stap heb durven zetten. Ik weet niet zo goed wat ik daarvan vind. Want hoe dapper ook … schuldig voel ik me wel degelijk.

De kinderen voelen zich welkom op het schippersinternaat. Ze genieten van de gezelligheid van zoveel kinderen om zich heen. Er is elke week een schema met daarop de momenten waarop ik zal bellen of langs zal komen. Het geeft hen en mij houvast. Tegelijkertijd haalt het ons in de beginperiode elke keer onderuit. Het afscheid valt zwaar, steeds weer. Ik zie nog voor me hoe ik bij vertrek niet van hen los kom. Ze hangen huilend en schreeuwend aan mijn benen. Welke moeder doet zoiets? Ik kan het gevoel van dat moment niet onder woorden brengen… Gelukkig gaat het na verloop van tijd steeds beter. We raken wat meer gewend. Langzaam bouw ik aan mijn vertrouwen en komen de kinderen ook weer thuis. Eerst gewoon om te spelen, later ook om weer thuis te slapen. Stap voor stap breiden we ons samenzijn verder uit. Het evenwicht is nog wankel. Maar het komt goed! Na tien maanden zijn de kinderen weer volledig bij mij. Thuis. Samen. Vol vertrouwen. Ik zie het leven weer zitten. Ik kan weer ten volste moeder zijn.

Maar voor altijd is ook schuldgevoel onderdeel van mij, weet ik nu. Het ligt verankerd in mijn ziel. Het is een donkere rat die zo nu en dan voorbij komt schieten. Dan wil het aandacht, met de diepe tranen die daarbij horen. Dan voel ik weer hoe groot het is. Het gevoel van schuld over zijn dood. En over de periode dat ik er als moeder niet voor hen kon zijn. Ik heb het niet kunnen voorkomen. Ik heb mijn kinderen niet kunnen behoeden voor dit lot. Ja, dat voelt als falen. Het is míjn lot dit gevoel mee te dragen. En dat lukt. Het helpt me er om te huilen. Helende tranen vanuit mijn ziel. Dan mag het er even zijn. Nooit zal ik weten of de weg die ik ging de beste was. Had het ook anders gekund? Ik leef met wat er is. Ik wilde niet falen als moeder. Paradoxaal genoeg moest ik bij hen weg, om weer bij hen terug te kunnen komen. Dat zal voor altijd pijn doen.

Ik ben dankbaar dat ik hun moeder ben. Intens dankbaar. Alles zou ik voor hen doen. Alles wat binnen mijn macht ligt. En volgens mij heb ik dat ook gedaan.

%d bloggers liken dit: