Rouwen en opvoeden

“Ik huil me nog liever kapot!”, schreeuwt hij vanuit zijn tenen. Woorden van frustratie en boosheid. Wat hij voelt is groot en overweldigend. Terwijl ik hem probeer af te leiden, geeft hij me te kennen dat hij niet kán stoppen met huilen. Mijn tienjarige zoon schreeuwt letterlijk om begrip.

Mama, blijf bij me. Dat is wat hij wil. Zodra ik hem zeg dat ik niet wegga, bedaart hij. Tranen branden in mijn ogen. Ik huil van binnen om zijn onmacht. En om de steek die ik in mijn hart voel. Ik had meteen het juiste willen doen…

De dag erna voel ik het nog steeds. Zijn verdriet. Maar misschien nog meer: mijn gevoel een tekortschietende moeder te zijn geweest. Terwijl hij gisteren alsnog heerlijk ging slapen, nadat ik bij hem en zijn zusje was gaan liggen. Ik weet dat ik uiteindelijk heb gedaan wat hij nodig had. Maar toch. Ik had hem beter willen begrijpen. Hem meteen willen geven wat hij nodig had. Ik huil. Want potverdikkeme, wat ken ik dit gevoel goed.

In de eerste jaren na de dood van mijn geliefde overheerste het namelijk dagelijks. Dat gevoel. Ik ben geen goede moeder meer. Van de een op de andere dag was ik een boos mens geworden. Boos op het leven. Boos op alles en iedereen. En dat terwijl boosheid van kinds af aan mijn grootste vijand was. Ik hield niet van boos. En dus kreeg ze nauwelijks ruimte. Ik hield mijn schreeuwende woede in toom, zoveel ik kon. Maar tegen de kinderen kwam het er soms genadeloos uit. Het bracht me in een vicieuze cirkel. De onderhuidse oorlog tussen mijn boosheid en mijn perfectionisme. Ik kon geen andere conclusie trekken dan: ik doe het niet goed.

Nu, zoveel jaren later, zie ik het gelukkig anders. Ik ben niet perfect, ik ben goed zoals ik ben. Als vrouw, als mens, als moeder. Maar die laatste rol blijft een gevoelige. Nooit heb ik geweten hoe kwetsbaar een moeder is. Hoe groot de verbondenheid met haar kinderen en hoe diep de gevoelens die daarbij horen. Als moeder wil ik het liefst nog steeds perfect zijn. Stiekem. Een moeder die haar kinderen beschermt tegen pijn en tegenslag. Een moeder die altijd geduld heeft, haar kinderen begrijpt en hen geeft wat ze nodig hebben. Elke moeder zal dit herkennen. We willen het zo graag goed doen. Als de dood dan aan je deur klopt, sta je oog in oog met een nieuwe uitdaging: rouwen en opvoeden tegelijk.

Opvoeden is liefhebben met heel je hart. Je kind aan de hand nemen en met hem meelopen. Vasthouden en loslaten, begeleiden en vertrouwen. Maar wat als je hart niet meer vertrouwt? Wat als jouw hart zo is beschadigd dat zelfs de liefde lijkt verstild? Nooit heb ik gewild dat mijn moederhart zo twijfelde. Zo verward, in een leven dat niet meer het hare leek te zijn. Hoe kon dit moederhart nog liefde geven? Het overkwam me. Zijn dood. Maar ook mijn vertwijfeling. Wakker worden als een ander mens. Niet meer weten of liefde bestaat. En toch deed ik het. Ik gaf liefde aan mijn kinderen, uit een onbewuste bron in mijn hart. We leefden, lachten en huilden. We gingen door, met vallen en opstaan. Maar mijn moederhart leed. Ik legde de lat namelijk hoger dan ooit. Mijn kinderen moesten hun vader al missen. Nu kwam het op mij aan. Ik móest het goed doen. Ik wilde de beste moeder zijn voor mijn rouwende kinderen. Onmogelijk kon ik voldoen aan mijn eigen verwachtingen. Wat had het me veel gescheeld als ik mezelf iets meer krediet had kunnen geven.

Niet voor niets is dit één van de boodschappen die ik ouders probeer mee te geven, als ik hen nu als rouw- en verliesbegeleider ontmoet. Dat ze geen perfecte ouders hoeven te zijn. Omdat ik weet dat het belangrijk is dit te horen, vooral in tijden van verlies. Ik ontmoet rouwende ouders die niets anders willen dan het beste voor hun kind. Weduwen die, na een bijeenkomst over rouw bij kinderen en jongeren, huilend hun verhaal doen en me om advies vragen. Vaders en moeders die opvoeden met heel hun hart, maar ook rouwen met heel hun hart. Mijn opleiding tot rouwbegeleider leerde me hoe belangrijk de aanwezigheid van de overblijvende ouder is. Kinderen hebben veiligheid nodig, juist als hun wereld zo onveilig is geworden door het overlijden van een dierbare. Ook ik vertel dit nu aan de mensen in mijn praktijk. Maar de aanvullende boodschap is minstens zo belangrijk. Want neem maar van mij aan: die overgebleven ouder weet vaak dondersgoed hoe belangrijk zijn rol is. Dat hij die veilige haven voor zijn kinderen is. Dat het belangrijk is dat ze daar terecht kunnen. Maar ook in een haven stormt het soms of maakt de havenmeester wel eens een foutje. En dan is er nog steeds geen man overboord. Dát is wat we overgebleven ouders op het hart moeten drukken. Dat het in hun gemoed mag stormen. Dat ze al een haven zijn door hun armen te openen. Dat de zon daar niet altijd hoeft te schijnen en dat ze zelf soms ook tijd voor reparatie nodig hebben. Kortom, dat rouwend opvoeden niet betekent dat de lat omhoog moet. Juist niet.

Soms voel ik weer even hoe kwetsbaar mijn moederhart is. Vooral als ik mijn kinderen zie worstelen. Dan luister ik naar dat hart en huil ik vertwijfelde tranen. Wetend dat het bij me hoort, misschien wel bij elke moeder. Juist op die momenten moet ik mezelf weer even helpen herinneren aan die lat. Die moeder-lat, die soms opeens omhoog schiet. Met een glimlach haal ik haar dan omlaag. Precies goed.

%d bloggers liken dit: